Het afgelopen jaar was een goed jaar voor zonne-energie. Zonnepanelen ‘oogstten’ overvloedig en er werden ongeveer 4.500.000 nieuwe zonnepanelen gelegd. Alom tevredenheid dat we met de energietransitie op de goede weg zijn. Maar hoever we al gevorderd zijn, blijft in het midden. Helaas is het antwoord ‘nog niet erg ver’. Daarover gaat deze blogpost.
Onlangs bereikte een brede verzameling van partijen een klimaatakkoord. Die naam is goed gekozen. Het akkoord geeft een overzicht van de maatregelen die ervoor moeten zorgen dat de uitstoot van CO2 in 2050 gereduceerd wordt met 95% ten opzichte van het niveau van 1990. Daarmee blijft de gemiddelde stijging van de temperatuur ten opzichte van het begin van de industriële revolutie mogelijk beperkt tot 1 ½ oC.
Het akkoord biedt nog weinig houvast voor een toekomstig energiebeleid. Het zal dan ook ondoenlijk zijn om meer dan een uiterst globale kostenberekening te maken van de energietransitie. De eerste berekening van het Planbureau voor de leefomgeving is dat we bij de gewenste beperking van de uitstoot aan CO2 moeten denken aan 2% van het bnp per jaar. Bij een beperking van de uitstoot tot 80% kan worden ‘volstaan’ met 1%.
Terug naar de vraag hoe ver we zijn
Met de 4,5 miljoen zonnepanelen die er in 2018 zijn bijgelegd, is het aantal panelen in ons land op ongeveer 12 miljoen gekomen, met een gezamenlijke productie van 3 miljard kilowattuur. Hiervan ligt ongeveer de helft op daken van particulieren en de rest op gebouwen en op het land. Om te bepalen of dat veel of weinig is, redeneer ik terug vanaf 2050.
Een notitie van het Planbureau voor de leefomgeving uit 2017 bevat hiervoor nuttige informatie. In 2050 is de finale energiebehoefte van Nederland tussen 1800 – 2100 petajoule (een maat die bruikbaar is voor alle soorten energie). Om een beperking van de uitstoot van CO2 mogelijk te maken moet tussen de 900 – 1300 petajoule, of te wel 250 – 360 miljard kilowattuur, beschikbaar komen in de vorm van elektriciteit. Thans gebruiken we jaarlijks ruim 400 petajoule (110 miljard kilowattuur).
Een snelle vergelijking leert dat alle zonnepanelen in Nederland samen thans ongeveer 3% leveren van de elektriciteitsbehoefte van nu en 0,7 – 1,5% van de elektriciteitsbehoefte in 2050.
Perspectief op 2030
Het klimaatakkoord beoogt in 2013 49 miljard kilowattuur te halen uit windmolens op zee (nu 4,25), 35 miljard kilowattuur uit grootschalige zonne- en windenergie op land (nu resp. 1,5 en 5,5) en 7 miljard kilowattuur – kleinschalig - vanaf de daken van particulieren (nu 1,5). Samen is dat 91 miljard kilowattuur. Een hele weg om te gaan in 11 jaar tijd. Als dat lukt, zitten we in 2030 tussen de 25 - 36 % van de elektriciteitsbehoefte in 2050. Het is realistisch om over deze periode 2030 – 2050 nog geen gedetailleerde plannen te maken over de energieproductie. Immers, het is mogelijk dat in de komende decennia nieuwe technieken worden ontwikkeld, er een omkeer komt in het denken over kernenergie of dat elektriciteit op grote schaal goedkoop ingevoerd kan worden, bijvoorbeeld in de vorm van ammoniak.
Ik sta in het navolgende stil bij de kloof die we tussen nu en 2030 moeten overbruggen en eindig met een vooruitblik op de periode 2030 -2050.
Windenergie op zee (WOZ)
Windenergie op zee lijkt de troefkaart uit het klimaatakkoord te zijn. Voor de in 2030 benodigde 49 miljard kilowattuur zijn 1250 reusachtige windmolens nodig met een vermogen van 10 megawatt elk. Het ziet ernaar uit dat op deze manier windenergie zonder subsidie geproduceerd kan worden.
Wind op land en zon op land (grootschalig)
Het klimaatrapport wil het aan de regio’s overlaten om de verhouding te bepalen tussen grootschalige zonne-energie en windenergie om de vereiste 35 miljard kilowattuur te produceren. Voor wat betreft zonne-energie, is er een voorkeur voor het gebruik van daken van bedrijven en instellingen boven zonneweiden. In principe zijn er daken genoeg. Volgens een berekening van Holland Solar is er in Nederland 400 m2 km geschikt dak van bedrijfsgebouwen beschikbaar; hiervan is slechts een fractie bedekt met zonnepanelen. Als al deze daken worden gebruikt, levert dit 30 miljard kilowattuur op. Daarmee is al bijna voldaan aan de taakstelling.
Ook hier kan een goede sprong voorwaarts worden gemaakt; er zijn diverse financiële regelingen beschikbaar want zonder deze is er geen enkele business case te maken.
Dan resteren windparken (wind op land) en zonneweiden (zon op land). Het is ondoenlijk te schatten hoeveel ruimte hiervoor beschikbaar is. Uit oogpunt van ruimtelijk beleid heeft het de voorkeur voor dit doel zo weinig mogelijk agrarisch en/of natuurgebied te gebruiken; ook vanuit de bevolking valt hier de meeste weerstand te verwachten. Het IJsselmeer kan zeker een aanzienlijk aantal windmolens herbergen. Ik ga bij wijze van voorbeeld uit van 300 km2 voor wind- en zonneparken, goed voor 30 miljoen kilowattuur.
Het moet te doen zijn om voor 2030 een opbrengst van 35 miljard kilowattuur te realiseren met behulp van zonnepanelen op daken van bedrijfsgebouwen en instellingen, zonneweiden en windparken.
Zon op land (kleinschalig)
Deloitte heeft uitgerekend dat er – naast de reeds genoemde 400 km2 daken van bedrijfsgebouwen, nog ruim 500 km2 geschikte daken op particuliere huizen zijn. Hier ligt een potentieel van 38 miljard kilowattuur. De gewenste realisatie van 7 miljard kilowattuur voor 2030 is mogelijk, als de stijging van de groei van de laatste jaren wordt voortgezet.
Gelet op de hiervoor vermelde potenties van zonne- en windenergie is het technisch ruimschoots mogelijk om te voldoen aan de vraag naar groene elektriciteit zoals die in de klimaatnota is gesteld voor 2030.
Verder naar 2050
Uit het bovenstaande blijkt dat er In potentie met zonne- en windenergie veel meer elektriciteit kan worden geproduceerd dan het klimaatakkoord voor 2030 nodig acht: Wind op zee: 135 miljard kilowattuur, grootschalig zon op gebouwen: 35 miljard kilowattuur; windparken op land en zonneweiden samen: 30 miljard kilowattuur; kleinschalig zon op particuliere huizen: 38 miljard kilowattuur. Dit is samen 238 miljard kilowattuur. Op het eerste gezicht een enorme hoeveelheid.
De bovenstaande berekening van de behoefte groene elektriciteit in 2050 laat echter zien dat deze hoeveelheid onvoldoende is om de CO2-uitstoot in dat jaar met 95% te beperken. De ontbrekende hoeveelheid elektriciteit moet komen uit méér zonneweiden en windparken op het land dan hiervoor is aangenomen, uit nieuwe technieken of worden geïmporteerd.
Het is uiteraard ook mogelijk om in 2050 genoegen te nemen met een lagere beperking van de uitstoot van CO2.